Archief 2014
Machtiging tot verblijf om medische redenen: artikel 9ter van de wet van 15 december 1980Bij arrest nr. 228.778 van 16 oktober 2014 heeft de Raad van State als cassatierechter de strekking moeten preciseren van artikel 9ter van de vreemdelingenwet van 15 december 1980 betreffende de machtiging tot verblijf die een vreemdeling in België kan krijgen wanneer hij ernstig ziek is. De Raad maakt een einde aan het risico dat de werkingssfeer van respectievelijk dat artikel 9ter en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in de rechtspraak op verschillende wijze zou worden geïnterpreteerd.
In het arrest wordt vooreerst toegelicht waarom het voornoemde artikel 9ter als een op zichzelf staand artikel moet worden opgevat, louter met verwijzing naar het intern recht en niet ten opzichte van een regel van afgeleid Europees recht. Vervolgens wijst het arrest op de klaarblijkelijke wens van de wetgever om die mogelijkheid een machtiging tot verblijf te krijgen alleen voor ernstig zieke vreemdelingen te laten gelden. Voorts worden de twee gevallen uiteengezet waarin een dergelijke machtiging tot verblijf kan worden toegekend, namelijk enerzijds wanneer een ziekte een reëel risico inhoudt voor het leven of de fysieke integriteit van de persoon in welk geval zelfs niet overwogen wordt de vreemdeling te verwijderen en anderzijds wanneer de ziekte weliswaar ernstig is maar niet a priori uitsluit dat de vreemdeling naar zijn land van herkomst wordt teruggeleid, terwijl er, doordat er in dat land geen adequate behandeling voorhanden is, een reëel gevaar bestaat dat de zieke een onmenselijke of vernederende behandeling moet ondergaan. Tevens wordt er in het arrest op gewezen dat, sinds de wet van 8 januari 2012, de aanvraag tot verblijf niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien de aangevoerde ziekte kennelijk niet ernstig is in de zin van de twee voornoemde gevallen, ongeacht of in het land van herkomst toegankelijke zorgverlening bestaat. De Raad van State komt tot het besluit dat de werkingssfeer van artikel 9ter van de wet ruimer is dan de werkingssfeer van artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van de mens, gelet op de huidige rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, inzonderheid omdat er niet van uitgegaan mag worden dat de Belgische wetgever de machtiging tot verblijf waarin de wet voorziet, uiteindelijk zou hebben willen doen lijken op een loutere “vergunning om te sterven” op het Belgisch grondgebied. Het middel mist in dat opzicht dus wettelijke grondslag, maar het arrest van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen wordt desondanks vernietigd omdat de bewijskracht van het advies van de ambtenaar-geneesheer daarin is miskend. (21/10/2014) |